Uiterlijke kenmerken
Patrijzen zijn grijsachtige hoendervogels die tot een smakelijk brok wildbraad verwerkt kunnen worden. Het is een kleine gedrongen vogel met een verenkleed waarin grijs en bruin overheersen. Het “gezicht” is oranjebruin, hals en borst zijn grijs, rug en vleugels zijn bruin en de staart roestbruin. Op de borst zit een hoefijzervormige bruine vlek, die bij het haantje over het algemeen duidelijker is, maar die toch geen betrouwbaar geslachtskenmerk vormt. Aan de hand van de vleugeldekveren kan een duidelijk onderscheid tussen de geslachten gemaakt worden : bij de hen vertonen die dwarse strepen, bij de haan zijn ze afwezig. In het jeugkleed overheerst de bruine kleur. Anders dan de volwassen dieren hebben jongen geen grijze maar gele poten, geen afgeronde maar spitse buitenste slagpennen en een donkere snavel. Haan en hen zijn allebei gemiddeld 30 centimeter lang. De haan is gemiddeld iets lichter dan de hen.
Voortplanting
Patrijzen zijn monogaam. Dit is grotendeels te wijten aan het jaloerse gedrag van de hen die ervoor zorgt dat eventuele concurrentes die het territorium binnendringen kordaat buiten gewerkt worden. In de lente begint de haan plots een soort vreugdedans uit te voeren. Hij loopt dan in een grote boog om zijn hen heen, ze gaan allebei als voor een baltsvlucht op de vleugels, maar daarna trippelt de haan weer rond het voorwerp van zijn verlangen. Soms gaat de haan zelfs voor een korte rondvlucht op de vleugels, waarbij één vleugel bijna de grond raakt.
Als hij landt, trippelt hij naar zijn hen toe, die in gebukte houding gaat zitten met de staart licht naar omhoog, en de haan trapt ze. Dan is er een kort oprichten van de veren, als om ze weer in de plooi te schikken. Tijdens de balts maken beide vogels een kirrend geluid.
Samen zoeken ze een nestplaats bij voorkeur op een plaats waar oud gras staat. Bijna iedere dag legt de hen een olijfbruin of licht grauwgroen eitje in een ondiep kuiltje, dat met wat pluimen en grassprietjes gestoffeerd is. Na 23 à 24 dagen komen de kuikens uit. Pasgeboren patrijzen zijn amper vier centimeter groot. Een dichte en natte begroeiing of dekking vormt voor zulke kuikens een bijna onoverkomelijke hindernis.
Na een paar weken kunnen de kuikens zich al wat vliegend verplaatsen. Als ze tien weken oud zijn, zijn patrijzen vliegbekwaam.
Het legseizoen bereikt zijn hoogtepunt rond half mei.