Jarenlang was er geen verkeer op het bospad naast ons huis. Af en toe werden er werkzaamheden uitgevoerd in de wijngaard. Maar verder was het stil.
Tot een paar jaar geleden. Auto’s reden af en aan, materiaal werd aangesleept en timmergeluiden verstoorden de rust. Nieuwsgierig geworden gingen wij na een aanta weken een kijkje nemen in het bos. Er was een toren gebouwd. Gekscherend werd door ons al gesproken over terroristentoren.
Na een praatje bleek dat de toren was opgetrokken voor de jacht op houtduiven.
Veel schoten hebben we de afgelopen jaren niet gehoord.
We maken nog wel eens een praatje met de jagers. Op onze vraag of het een succesvol jachtseizoen is wordt ontkennend geantwoord. Dit alles lijkt de jagers niets uit te maken. Regelmatig komen ze langs met in hun auto’s drank en etenswaren.
Ik vermoed dat het een prima excuus is om moeder de vrouw te ontvluchten en gezelllig met kameraden te borrelen. Zo zijn beide partijen tevreden.
De jagers en de duiven die nauwelijks enig gevaar hebben te duchten.
In dit stukje van Danielle van Duijn verteld zij over haar ervaring met de jacht op houtduiven.
Ik heb afgesproken bij één van de houtduivenjagers thuis. We rijden even later door dorpjes en daarna bossen. Dan verlaten we de bewoonde wereld en volgen minutenlang een modderig pad door het bos. Ik ben mijn gevoel van richting aan het begin van het bospad al kwijtgeraakt, maar dat zegt eigenlijk niets.Met een slaperig hoofd strik ik de veters van mijn bergschoenen. Vanochtend word ik om half zeven verwacht á la palombe, de houtduivenjacht. Ik heb er gemengde gevoelens bij maar ben nieuwsgierig genoeg naar deze, voor mij onbekende, tak van sport.
Vandaag klim ik een palombière in, een zogenaamde duiventoren, met de palombiers van Mauzens.
De man vertelt dat hij vroeger met zijn vader al op houtduiven jaagde in dit stuk bos. Zijn blik wordt zacht en ik zie bijna ook de man en de kleine jongen tussen de bomen lopen. ‘Maar toen waren er nog geen duiventorens, we schoten vanaf de grond’ voegt hij eraan toe.
Slechts aan de bandensporen is te zien dat het veredelde wildspoor ergens heen leidt. Het autootje glijdt en glibbert vervaarlijk voort. Ik meld terloops dat wanneer er geduwd moet worden als we vast komen te zitten, míjn plaats achter het stuur zal zijn! De bestuurder glimlacht kalmpjes en al snel doemen er twee hutten van jute, gebladerte en coniferentakken op. We betreden het domein van de jagers. Ik leer dat de auto’s verstopt worden voor de wilde duiven; het kan ze afschrikken. Ook mijn lichtbeige trui blijk ik straks te moeten verstoppen onder mijn groene regenjas.
De mannen komen samen in de jachthut, la cabane de chasse. De hut is van hout en slordig groen geverfd ter camouflage. Ernaast brandt een vuurtje binnen een cirkel van natuurstenen. Aan de buitenmuur hangen twee slipjes, een rode en een zwarte .Terwijl ik de mannen een voor een aankijk, vraag ik me in stilte af wiens veroveringen het zijn geweest. Binnen lachen tien heel roze vrouwen me uitdagend toe vanaf de muur. ‘Welkom in de mannenwereld’ zeg ik in gedachten tegen mezelf .Nadat de auto achter een aantal takken is verborgen, vervolgen we onze weg te voet. We passeren een groen bordje met witte letters. Palombière SIFFLEZ staat er – duiventoren FLUITEN -. Wat lacherig vraag ik wat er bedoeld wordt. Het blijkt een serieuze zaak te zijn: het bordje meldt een gedragsregel voor wandelaars: men wordt geacht luid te fluiten bij het zien van zo’n bordje om de jagers te laten weten dat er een vreemdeling nadert.
Er zijn vandaag tien jagers aanwezig, vijf van hen zijn al in de duiventoren geklommen. De overige schud ik de hand. Van sommigen onder hen krijg ik er twee zoenen bij. Twee jagers blijven beneden en zorgen voor het middageten. Eentje heeft zelfs hoogtevrees. Naast de cabane staat op de bosgrond een duivenjachthutje voor hem; een koepel van coniferentakken met daarin een witte plastic tuinstoel. Twee van hen klimmen later in een uitkijktoren vanwaar ze het hele gebied af kunnen speuren naar wilde duiven in de lucht. Via de mobiele telefoons houden de mannen contact met elkaar. Hard schreeuwen gaat ook.
De jacht op houtduiven is toegestaan door de regering vanaf begin oktober tot vijftien november, een slordige week of vijf. Het jachtseizoen op wilde zwijnen en herten begint al in augustus en loopt in februari af. Om welke jacht dan ook te mogen beoefenen is een permis de chasse vereist.
Als ik aanschuif aan de tafel op de veranda worden er over en weer grapjes uitgewisseld. Ik nip wat onwennig aan mijn koffie en bestudeer de bloemetjes op het plastic tafelkleed; ik voel me licht gegeneerd doordat ik vandaag “inbreek” in de grote jongenswereld van deze mannen. Ook al is het met aller toestemming.
Het heeft dagen achtereen geregend, dus er is een grote kans dat de trekvogels deze dag in grote vluchten over gaan komen. De houtduiven komen uit het noorden van Europa en vliegen de Pyreneeën over naar Marokko alwaar ze sinds jaar en dag overwinteren.
De jachtdag begint met het “opbrengen” van dertien lokdieren. Ze worden via een ingenieus systeem van touwtjes en kleine katrollen omhoog gehesen in de boomtoppen. Een wirwar van touwtjes loopt vanuit de bomen naar de duiventoren die zich eveneens in de boomtoppen bevindt.De wilde duiven worden gelokt met soortgenoten die hoog in de boomkruinen met een lusje om de pootjes op een ijzeren rekje zijn bevestigd. Ze dragen een maskertje zodat ze rustig blijven. Langs de randen komt er wel daglicht door, maar ze zien niet voldoende om weg te willen vliegen. Buiten het jachtseizoen hebben ze overigens een goed en kalm leven in een volière.
Het ding deint zachtjes op en neer bij elke stap die ik zet, hoe hoger hoe meer. Wanneer ik met knikkende knieën halverwege de ladder, tussen hut en veilige bosgrond, sta klinkt er een opgewonden ‘palombe!, palombe!’ van boven. Om mij heen bewegen plotseling touwtjes over kleine katrollen druk heen en weer. Hoog boven mij fladderen de lokduiven op hun rekje. Geweerschoten en geagiteerde mannenstemmen klinken door het bos, sterven weer weg en minuten later is er stilte.De toren is gemaakt van oude steigerpijpen. Een smalle verroeste ladder eindigt bij een luikje dat toegang biedt tot een kleine hut van planken. Deze is gecamoufleerd met takken en gebladerte. Ik moet mijn hoofd in mijn nek leggen om de hut te zien. ‘Twaalf meter hoog’, wordt mij verteld. Een zenuwkriebel schiet met vaart door mijn buik. ‘moet ik dáár omhoog!’ piept een paniekerig stemmetje in mijn hoofd. Ik haal diep adem, denk aan leuke dingen en zet mijn voet op de eerste gladde sport van de ladder.
Ik mag weer bewegen en kan daarna mijn weg vervolgen, de neiging onderdrukkend aan de krantenartikelen te denken die de afgelopen weken in de krant stonden: twee dode mannen en een gewonde, alle drie uit een andere duiventoren in onze streek gevallen.
Na achtenveertig treden wordt er boven mij een luikje geopend. Ik wurm me er doorheen, veeg mijn handen aan mijn spijkerbroek af en stel me voor aan vijf mannen met geweer.
De oppervlakte van de ruimte is circa zeven vierkante meter, daarbinnen is een soort verhoging waar twee mannen op de uitkijk zitten. Zij steken met hun hoofden boven het dak uit en kunnen 360 graden over de boomtoppen heen kijken. Ik zie alleen hun benen en de bundeltjes touw bij hun knieën die corresponderen met de lokduiven bovenin de bomen.
Onder hen staat een grote kooi waarin duivenvoer op de bodem ligt. Er zijn drie uitkijksleuven van gevlochten betonijzer, ook weer gecamoufleerd met takken van coniferen -er zijn heel wat heggen gesnoeid de laatste tijd- . Drie jagers staan naast elkaar gezellig te kletsen en naar buiten te kijken, zes ogen op de horizon gericht. De onzekerheid over óf de duiven komen en wanneer is een onderdeel van de charme van deze sport wordt mij verteld. Rondom in de boomkruinen zitten de lokduiven geduldig te wachten op hun rekjes. Op de kapjes die ze dragen zijn oogjes geverfd om het er zo normaal mogelijk uit te laten zien voor hun wilde soortgenoten. Ik vind het maar rare oogjes om te zien.
De boomtoppen worden eens per jaar gesnoeid, anders zou de hut langzaamaan in het gebladerte verdwijnen. Een levensgevaarlijke klus lijkt me dat.
Een duif pulkt wat met haar snavel aan de touwtjes rond haar poten. Het is nodig ze vast te binden omdat de houtduiven anders weg zouden vliegen zonder terug te komen.
Op het dak van de toren koeren gewone duiven, de kleuren groen en paars van hun halsveren glinsteren in de voorzichtig doorbrekende zon. Dit zijn duiven van het soort dat duivenmelkers houden. Zij zijn echter honkvast omdat ze gedurende het jachtseizoen ‘s nachts in een kooi in de toren zitten en daar gevoerd worden. Ze fladderen wat heen en weer, maar blijven dicht in de buurt. Zij worden opgejaagd met een stok zodra er een vlucht wilde houtduiven nadert, ook met het doel de wilde duiven te lokken en neer te laten strijken in de bomen rondom de duiventoren. Heden ten dage is het verboden om op vliegende wilde duiven te schieten, er moet gewacht worden totdat ze gaan zitten.
In de verte nadert een vlucht houtduiven. ‘Palombe! palombe! palombe!’ klinkt het plotseling uit vijf kelen tegelijk. De luiken worden verwoed dichtgetrokken. Er wordt bovenin aan touwtjes getrokken, de lokduiven gaan daardoor fladderen. De duiven op het dak worden daarvan af gejaagd, de mannen sluipen ademloos rond en geweerkolven richten zich. Door de kiertjes die de coniferentakken openlaten zie ik een aantal wilde houtduiven dichterbij komen. De adrenaline stijgt, de jagers wachten in opperste concentratie tot de palombes gaan zitten. Ik heb een binnenpretje, want ik zie in gedachten de Liga-reclame voor me van die mannen in de jachthut voor watervogels. Geweerschoten klinken en lege hulzen vliegen me om de oren. De luiken worden opengegooid, enthousiaste uitroepen van de vijf mannen. Er wordt druk gepraat over wie er hoeveel exemplaren geschoten heeft.
Dit ritueel zal zich vandaag nog een aantal keer herhalen. Iemand verzucht: ‘eindelijk! Na al die dagen wachten in de regen!’ Een ander daalt de ladder af en krijgt van boven indicaties over waar precies te zoeken. ‘Vier!’ klinkt het enthousiast vanuit de diepte.
De bosgrond wordt voor het duivenseizoen door de jagers netjes opgeruimd; ontdaan van gevallen takken en teveel bladeren. Onder een aantal bomen liggen stapels takken verzameld, zo blijft de bosgrond “schoon” en kunnen geschoten duiven gemakkelijker gevonden worden.
Even later wringt de raper zich door het luik en gooit achteloos vier dode houtduiven op de plankenvloer. Voor hen geen wintervakantie in Marokko…
Behalve wat bloed aan de snavel, zien ze er puntgaaf uit. Het lijkt alsof ze gewoon liggen te slapen op deze voor hen onnatuurlijke plek. Mijn chauffeur pakt één van de dode duiven op en toont me de herkenningskenmerken van een palombe ten opzichte van een gewone duif. Een palombe heeft een witte ring om de hals en witte vleugelafscheidingen. Hoe ouder de duif hoe geprononceerder. Een gewone duif mist deze tekenen.
Ik laat me vertellen dat de dieren gemakkelijk van hun veren te ontdoen zijn en heerlijk smaken als pastei, rôti – de jonge en dus malse exemplaren – en de oudere dieren gekonfijt in hun eigen vet.
Na een minuut of twintig laten we de grond weer onder ons. In de duiventoren ruikt het vochtig en de coniferen die de luiken bedekken voegen er een fris kruidig geurtje aan toe. Langs de wanden hangen aan spijkers truien en bodywarmers. De zakken zwaar van de munitie. Hoe leger die zakken worden, hoe vrolijker de stemming wordt. En hoe vaker er ‘palombe! palombe!’wordt geroepen, hoe meer truien en bodywarmers erbij komen te hangen; de adrenaline warmt de mannen op.Om half tien dalen we af voor de casse croûte, letterlijk: het breken van de korst. Oftewel een stukje stokbrood eten met hartig beleg erop. Vergezeld van een glaasje wijn. Naar beneden de ladder af is nog erger dan naar boven klimmen ervaar ik.
Het plankenhuisje in de boomkruinen schudt zachtjes wanneer iemand een stap verzet of de ladder op of af gaat. Er heerst een gezellige sfeer in de toren, niet alleen door het beoefenen van hun geliefde sport, maar mede door l’ apéro,het aperitief dat geschonken wordt. Er is keuze uit Pastis, Pineau en Whisky. Witte plastic bekertjes worden gevuld en hervuld. Ik doe rustig aan qua consumptie want ik moet inmiddels heel nodig plassen en dus heelhuids die vermaledijde ladder weer af en op.
‘s Middags eten we in twee shifts beneden. Ik bedank de mannen oprecht dat ik deze dag in hun midden door mag brengen. We zitten buiten op de veranda, voor de cabane. Het is eind oktober en ik denk met een vleugje leedvermaak aan mijn oud-landgenoten in Nederland.
De mannen denken aan de dúiven in Nederland. Die, zoals ik ze vertel, zomaar los rondlopen in grote steden en door menig student heimelijk van zijn flat worden geknald. In Frankrijk kost een houtduif al gauw vijftien euro. Er wordt gevraagd of ik volgende keer een paar Nederlandse duiven voor ze mee kan brengen. Alsof je ze zó van de straat kunt oprapen… In gedachten zie ik mezelf over het marktplein van Gouda rennen en duif na duif in een grote zak stoppen. ‘Wie betaalt dan mijn borgtocht en troost de geschokte kindertjes?’ Hoor ik mezelf lachend antwoorden.
Iemand heeft voor de grap een patroon in het vuurtje gegooid, dit zorgt voor flinke knallen en luid gelach. Zachtjes vraag ik aan “mijn” jager of zijn maten zichzelf zijn ondanks dat ik erbij ben, of zich anders gedragen. ‘Ze zijn geheel op hun gemak hoor!’ vertrouwt hij me grinnikend toe.
Het voorgerecht is een grove maar smakelijke groentensoep. Er drijven grauwe stukken varkenshuid in rond. Voordat iemand anders de kans heeft bied ik spontaan aan om voor iedereen op te scheppen. Voor mezelf schep ik behendig om de poriënvierkantjes heen. Niemand heeft een bordje dat gelijk is aan de ander. Het hoofdgerecht bestaat uit gegrilde entrecote die aan twee kanten over mijn bordje op de bloemetjes van het tafelkleed hangt. Ook wordt er een dampende schaal gebakken aardappelen met knoflook en tamme kastanjes neergezet. Er gaan drie flessen wijn leeg. Wie voor het dessert zou zorgen was vooraf kennelijk niet goed kortgesloten want er komen drie dozen met taart en gebak op tafel. Aan de buiken van sommige mannen te zien wordt er hier zeer regelmatig zo gegeten.
Eenmaal weer boven – het gaat steeds gemakkelijker – krijg ik te horen dat het ‘een goede dag’ is; de zon twijfelt niet langer, wint aan kracht en laat de wolken meer en meer verdampen. Ook het feit dat het windstil is schijnt de palombes ertoe te bewegen naar het zuiden te vliegen. Het punt is dat ze dagenlang uit hebben kunnen rusten door de regen en weinig zin hebben om in de bomen rond de toren neer te strijken.
Men vindt het tijd voor een digestif ; hierboven moet de vertering van de maaltijd toch zeker door een slokje geholpen worden! Om met de woorden van een Franse cabaretier te spreken: ‘voor het jagen op houtduiven moet je over la foi beschikken (trouw), maar vooral le foie (lever)!’ Ik sla af.
‘Palombe! palombe! palombe!’ klinkt het opnieuw. Halfvolle bekertjes vliegen me om de oren; een klets Whisky maakt een donkerblauwe kring op mijn spijkerbroek. Gezichten bewegen zich gespannen voor de gazen luiken, geweren worden tussen de coniferentakken doorgestoken en ontgrendeld. Een fluisterend aftellen en bang! bang! Opnieuw is een aantal houtduiven verleden tijd. Opeens klinkt er gevloek; iemand heeft per ongeluk een lokduif geraakt door rondvliegend schothagel. Geagiteerd wordt de schuldige gezocht. Ze zijn oprecht ontdaan en blijven er onderling lang over door mopperen.
Ik mag boven op de uitkijk zitten en krijg uitleg over het adembenemende uitzicht over heuvels, rivier en kastelen. Het is me opgevallen dat de jagers tevens in extase raken wanneer er buiten schietbereik grote vluchten houtduiven voorbijvliegen. Kleine grijze stipjes tegen de blauwe lucht in slordige formatie. Enthousiaste uitroepen en gissingen naar het aantal dieren, uiteenlopend van 500 tot 1000. Ik heb hier te maken met natuurliefhebbers pur sang die ook voor de gezelligheid en sport samenkomen… Men only. Normaal gesproken dan.
Ik zie mezelf nog niet met een geweer tussen de bladeren zitten, maar na deze dag voel ik me iets milder tegenover deze tak van sport; schiet ik mijn eigen koe of kip voor het avondeten? Nee, deze koop ik heel saai in de supermarkt met airco, zonder een spoortje van gezelligheid eromheen. Ook weet ik niet wat mijn toekomstige avondeten bij leven gegeten heeft. Bovendien laat ik een ander het vuile werk doen teneinde een hapklaar vleesje in cellofaan in mijn boodschappenkar te kunnen leggen…
– Danielle van Duijn is de schrijfster van het boek “VerhalenderWijs”. Hierin beschrijft zij hoe ze door het wonen in la douce France steeds wat wijzer is geworden. Over zichzelf, het buitenleven, het volk, het land, de verschillen met Nederland en het leven in het algemeen. Soms door schade en verdriet, maar bovenal met verbazing en plezier. De belevenissen uit haar nieuwe leefwereld heeft zij naar waarheid en in chronologische volgorde aan het papier toevertrouwd. Dit boek is het resultaat! Het boek bestaat uit 88 korte verhalen, telt 292 bladzijden en is geïllustreerd met cartoons.
Meer info op de site van Danielle – Mijn Leven in Frankrijk
Meer info over Palombières en de duivenjacht op een zeer gespecialiseerde site Palombe