Toen de mens eeuwen geleden de hond als huisdier aanvaardde, besefte hij wellicht iet welke fantastische eigenschappen dat dier verborgen hield.
In de loop der jaren zijn door allerlei omstandigheden en door inteelt tal van rassen ontstaan. Die rassen worden thans onderverdeeld in verschillende groepen. Hier worden enkel de jachthonden besproken. Deze worden ingedeeld in Staande honden, Drijvende honden, Aard- en zweethonden en Retrievers.
Wat mogen we verwachten van een continentale staande hond?
De allereerste vereiste voor een goede jachthond is voldoende jachtpassie ( d.i. de innerlijke drang om het wild op te zoeken). Die jachtpassie is van bij de geboorte min of meer latent aanwezig. En begint zich vanaf een bepaalde leeftijd te ontwikkelen. Van een hond met een geweldige jachtpassie zegt men “dat hij hoog in ’t bloed zit”. Het africhten van zo’n hond is meestal niet gemakkelijk. Maar als hij eenmaal afgericht is, is hij ook echt een ‘topper’.
De tweede vereiste luidt dat de hond onder appel staat. Dat wil zeggen dat de hond in alle omstandigheden alle bevelen van de baas opvolgt en dus niet voor zichzelf jaagt.
De staande hond moet systematisch zig- zag en liefst tegen wind in het terrein afjagen. Hij mag hierbij geen enkel stukje terrein overslaan.
Als de hond de geur van het wild heeft opgevangen, gaat hij het wild ‘tekenen’; Hij gaat nu nog intensiever en meer hartstochtelijk te werk. Wordt de verwaaiing nog groter, dan gaat hij opeens voorstaan. Dat is dan de bekroning: hij wijst zijn baas waar het wild zit.
De voorstaande hond moet wachten tot zijn baas bij hem komt. Volgens de regel moet de baas samen met de hond het wild opstoten.
Vervolgens moet de hond zeer rustig en kalm blijven zodat de jager doeltreffend zijn schot kan plaatsen. Rustig blijven wil ook zeggen dat de hond het wild niet mag achtervolgen zodra het wegspringt of opvliegt. Een dergelijke hond noemen we “Hazenrein”. “Hazenrein” is dat de hond niet achter een haas gaat, “Steady” is als de hond niet achter veerwild gaat.
Pas op commando mag de hond het aangeschoten wild apporteren. Als het wild voor de hond zichtbaar is neergevallen, dan is het bevel gewoon “apport”. Als het wild gekwetst is en op de loop gaat, of als het onzichtbaar voor de hond is neergevallen, dan luidt het bevel “verloren apport”. De hond moet het aangewezen terrein grondig afzoeken. Hij moet duidelijk zoekwil tonen en mag niet te vlug opgeven. De jager moet rustig afwachten en de hond tijd gunnen.
Zodra de hond het wild gevonden heeft, moet hij het zo vlug mogelijk correct apporteren, zonder het ‘aan te snijden’ (stukbijten). Met een degelijke opleiding kunnen we van sommige staande honden ook een goede zweethond maken.
Een continentale staande hond met een doelbewuste africhting kan dus veelzijdig werk verrichten. Terecht wordt hij ‘allround’ genoemd. Zowel voor het schot ( wild opzoeken en voorstaan) als na het schot ( wild apporteren) is hij actief. Hij is van onschatbare waarde voor de jacht.
Wat mogen we van een drijvende hond verwachten?
Een drijvende hond moet het terrein grondig afzoeken en moet daarbij meer in de breedte dan in de diepte werken. Hij mag nooit verder dan dertig meter van het geweer jagen. Een goede drijver moet ook de zwaarste dekking nemen.
Zodra de hond het wild uitgedreven heeft mag hij het niet achtervolgen zodat de jager de gelegenheid heeft het wild te schieten. Als de jager zijn schot plaatst en de hond gelijktijdig het wild (vooral haarwild) hetst, zou hij immers ook de hond kunnen treffen. Van drijvende honden mogen we ook verwachten dat ze het aangeschoten wild apporteren. Gezien de kleine gestalte van sommige van deze rassen, is dat niet altijd gemakkelijk.
Ook bij drijvende honden is een degelijke africhting noodzakelijk. Omdat deze honden een enorme jachtpassie bezitten, is het een hele klus de hond ‘steady’ te houden (d.w.z. het wild niet achtervolgen als het wegvlucht). Het betrouwbaar apporteren is bij die manier van jagen van enorm belang. Omdat er met drijvers veel in dichte dekking gejaagd wordt, worden allicht niet alle geschoten stuks onmiddellijk gevonden. Er zal dus goed gezocht moeten worden.
Wat mogen we van een apporterende hond (retriever) verwachten?
Een apporterende hond moet zonder aarzelen en met plezier zowel koud als warm wild, te land, te water en over water zo vlug mogelijk bij zijn baas brengen. Door voldoende zoekwil moet hij ook wild in dichte dekking kunnen vinden.
Het aangeschoten wild moet hij op spoor kunnen vinden en liefst levend ter hand stellen. Bijgevolg moet een retriever zacht in de bek zijn.
Een retriever die als apporterende hond gefokt is, zal van nature zachter in de bek zijn dan een hond die op scherpte gefokt is.
Bij een drijfjacht kan een retriever niet alle valplaatsen van het wild zien. Daarom moet hij zich door zijn baas laten sturen. Met andere woorden, hij moet zich laten ‘dirigeren’. De hond moet de aanwijzingen van zijn baas uitvoeren om op die manier bij de valplaats van het wild te komen.
Hij moet op bevel van zijn baas stoppen en zijn aanwijzingen volgen. Hindernissen zoals sloten, beken en heggen mogen geen handicap vormen. De hond mag tijdens het dirigeren geen enkel eigen initiatief tonen. Hij moet volledig laten sturen. Pas na het bevel “apport” – als de hond in de buurt van de valplaats is gekomen – , mag hij zijn neus gebruiken om het wild te vinden.
Wat mogen we van een Zweethond verwachten?
Een zweethond moet een wilskrachtig karakter bezitten om in zijn werk te volharden. Eenmaal op het spoor ingezet, mag de zweethond zich niet laten afleiden door warme en verse sporen die het wondspoor kruisen. Hij moet dus ‘spoorvast’ zijn. Een zweethond werkt met de neus aan de grond. Hij moet zich als het ware aan het spoor vastzuigen! De zweethond moet aan de riem (‘zweetriem’ genoemd) werken om zo zijn baas bij het wild te brengen. In te dichte dekking kan de hond vrij werken. Komt de hond bij het wild, dan geeft hij ofwel ‘luid’ ofwel komt hij terug naar zijn baas met in de bek het lederen riempje dat hij om de hals droeg om aan te geven dat hij het wild gevonden heeft.
Om een hond zo ver te krijgen, is er een speciale opleiding van zowel hond als baas vereist.
Wat mogen we van een Aardhond verwachten?
Voor de jacht op onder de grond levende dieren zijn er de aardhonden. Gebruikt om vooral het konijn en de vos uit hun burcht te jagen. Om de in het nauw gebrachte vos te weerstaan moeten deze honden beschikken over een grote portie zelfstandigheid en moed, of zo men wil agressie. Het is overigens meestal niet de bedoeling dat ze zelf het wild doden.
Welke jachthond is voor mij het meest geschikt?
Bij de indeling der rassen heb je al duidelijk kunnen vaststellen dat ieder ras gemaakt is om een bepaald soort werk te verrichten (b.v. een pointer voor het veldwerk, een retriever voor het apport, enz.).
Het zijn dus stuk voor stuk duidelijke specialisten in hun vak. Zij zijn bijzonder geschikt voor het werk voor of na het schot.
Onze continentale staande honden zijn meer all- round gefokt en erg veelzijdig. Dat wil zeggen dat zij voortreffelijk zoekwerk leveren. Zij staan voor en zij apporteren!
Anderzijds moet je ook rekening houden met het temperament van de hond. Het moet passen bij je karakter. Sommigen willen een hond waar ‘pit’ in zit, anderen houden van een rustiger type.
Niet de uiterlijke schoonheid van een bepaald ras is belangrijk, wel de jachtcapaciteiten en het karakter. Laat je ook niet te zeer beïnvloeden door diploma’s en allerlei certificaten.
Ook de afmetingen van de hond spelen een rol. Hoe groter de hond is, hoe meer beweging hij nodig heeft, en hoe groter zijn hok zal moeten zijn.
De definitieve keuze valt in functie van het jachtgebied ( de biotoop waarin je jaagt) en van de jachtwijze. Een bosjacht verschilt sterk van een veldjacht of van een waterwildjacht. Ook de hond zelf moet per wijze van jagen ander werk leveren. Kijk ook naar de beharing. In een ruig terrein met veel doornen past een goed behaarde hond.
TIP
Koop geen hond die in het wilde weg gefokt is. Het risico dat hij tegenvalt is dan zeer groot. Als je een hond met stamboom koopt, heb je toch enige zekerheid.Ga niet overhaast te werk. Vraag inlichtingen en ga eens kijken naar een proevenwedstrijd of naar een veldwedstrijd. De jachthondenclubs zijn er om je te helpen.
Koop nooit een hond die op schoonheid gefokt is als hij voor de praktijk moet dienen.
De meester jachthonden zijn hier beschreven. Indien u meer gegevens wenst over een bepaalde hond, kan u de site van het FCI bezoeken. Naast ieder hond staat zijn FCI nummer. Deze lijst is verre van volledig. Mochten er rassen zijn die u hier ook wenst bij te plaatsen, laat het ons gerust weten.