Grof Wild – Het Ree

Alles over reewild.

Ree

Klasse: zoogdieren
Orde: evenhoevigen
Onderorde: herkauwers
Familie: cervidae
Soort: Capreolus Capreolus

Biotoop

Reewild is niet gebonden aan uitgestrekte bosgebieden! Het voelt zich overal thuis waar het dekking, voedsel, rust en veiligheid kan vinden.
Reewild is een typische bewoner van het zogenaamde parklandschap of de bosrandzone. Het vestigt zich bij voorkeur in gebieden waar dichte, ondoordringbare kreupelbosjes afgewisseld worden met akkers en weilanden, onderling verbonden door hagen en begroeide wallen. Dergelijke biotopen bieden het de meeste afwisseling qua voedsel. Want reeën zijn heel kieskeurige knabbelaars die, liever dan in een malse weide hun kostje bijeen grazen, hier en daar wat kruiden,

knopen, blaadjes enz. snoepen. Ook eikels, bessen, paddestoelen, bloemen, allerlei jonge scheuten e.d. worden met smaak verorberd.
Reeën zullen het best gedijen en zullen zich ook het liefst vestigen op de plaats waar ze dat allemaal kunnen vinden. Zulke ideale reewildbiotopen vinden we o.a. in Zuid-Engeland, waar tevens het klimaat zacht is en de bodem erg kalkhoudend is. Niet voor niets worden juist daar de allerbeste reetrofeeën van Europa verkregen.

Uiterlijke kenmerken

In de zomer is de vacht, de zogenaamde zomerdos, mooi roodbruin van kleur. De dikkere winterdos is eerder donkergrijs. De voorjaarsverharing (mei) verloopt nogal onregelmatig : het langere winterhaar wordt broos en breekt door schuren en krabben af. Dat gebeurt het eerst ter hoogte van kop, hals en schouders. In die periode zien reeën er echt onverzorgd uit. In het najaar (september) gebeurt de verharing sneller en onopvallender. Het winterhaar groeit op enkele dagen tijd boven de korte zomerdos uit. Het tijdstip van verharen kan al een belangrijk hulpmiddel zijn bij het correct aanspreken van reewild!
Een algemene regel stelt : hoe jonger een ree, hoe vroeger het verhaart.
Een jaarlingbok zal begin mei al een volledige zomerdos hebben. Een oude bok heeft zelfs begin juni nog vrij veel winterhaar. Diezelfde jaarling zal half september al grijs zijn terwijl de oudere nog helemaal rood is. Zwakke of zieke exemplaren kunnen moeite hebben met dat proces en zullen dan ook later verharen. Hetzelfde geldt ook voor voerende geiten die soms pas begin oktober hun winterdos beginnen te vertonen. Een opvallend kenmerk bij die winterdos is de witte vlek rond de aarsstreek, de spiegel. Bij een reebok is die boon- of niervormig. Doordat een geit onder de witte vlek nog een extra haardosje draagt, de schort, is haar spiegel eerder hartvormig. Dat verschil kan belangrijk zijn om de geslachten van elkaar te onderscheiden.
Een ander geslachtsonderscheid tijdens de winter is het penseel van de reebok.
In de zomer is de spiegel veel kleiner en geelachtig. Het verschil tussen de geslachten is ook verdwenen. Volgens biologen heeft die witte spiegel de functie van optisch signaal voor soortgenoten. In de winter verenigen reeën zich tot min of meer grote groepjes, zogenaamde sprongen. Ze gedragen zich vrij sociaal. Bij gevaar of onrust zet de spiegel uit, wat de anderen alarmeert. Bij het wegvluchten fungeert de spiegel ook als een richtbaken voor de kalveren.

Sociaal gedrag

De kennis van het sociaal gedrag van reewild is voor een weidelijke jager van kapitaal belang bij het correct beheer van ‘zijn’ reeën.
Reeën zijn uitgesproken afstandsdieren en individualisten. Elk innig contact met soortgenoten ervaren ze min of meer als onaangenaam. Liever nog zullen ze aan door mensen veroorzaakte storingen wennen.
Reewild is tamelijk plaatsgebonden. Het levensareaal van een ree in een bosbiotoop bedraagt normaal niet meer dan 1 à 2 km², het jaarareaal hooguit de helft ervan.
In het voorjaar en in de zomer wordt dat gebied nog beperkter en gaan reeën, vooral de bokken, zich vestigen in een territorium. Hier binnen verplaatst een ree zich het liefst volgens vaste trajecten: de wissels.
Een reebok duldt in zijn territorium geen andere volwassen bok. Deze wordt onmiddellijk aangevallen en verdreven.
In de klasse van sociaal rijpe bokken bestaat er een uitgesproken leeftijdsrangorde. Het zijn meestal de oudste (4 tot 7 jaar) die de beste territoria bezetten. De sociale rangorde is zo vastgelegd dat territoriumgevechten vrij zeldzaam zijn: een jongere bok zal meestal plaats ruimen voor een oudere, ook al zijn ze in kracht aan elkaar gewaagd.
In het voorjaar (april/mei) bakent een reebok zijn territorium af door met het gewei tegen boompjes en struiken te vegen. Daarbij krabt hij met de voorlopers in de grond langs een boompje goed zichtbare merktekens. Tegelijkertijd verspreidt hij via geurklieren tussen de achterste hoefjes supplementaire geurvlaggen rond zijn territorium.

Voortplanting

Vanaf half juni wordt er, in de sociaal evenwichtige populaties, nog maar weinig geveegd en gekrabd. Op enkele toevallige grensoverschrijdingen na heerst er een gewapende vrede. In deze periode krijgen we onze reeën slechts moeilijk te zien. De rustperiode is nuttig voor het vergaren van voldoende reserve voor de komende bronst.
Ongeveer half juli begint voor de reebokken een tweede activiteitsperiode, de bronsttijd. Rond 1 augustus wordt er een hoogtepunt bereikt. De duur hangt in grote mate af van het weer.
Het vegen en krabben neemt weer toe, evenals de agressiviteit. Meestal worden eerst éénjarige geiten, de smalreeën, bronstig. Nadien volgen de voerende geiten. Een reegeit blijft 3 à 5 dagen bronstig. De geit probeert allereerst een reebok door geurverspreiding aan te trekken. Tevens gebruikt ze ook een lokgeluid, het fiepen. Een geit fiept trouwens ook om contact met haar kalveren te onderhouden.
Als een bok een geurspoor van een bronstige reegeit kruist, gaat hij naar haar op zoek. De eerste dagen laat ze zich niet te dicht benaderen. De bok volgt haar echter

overal waar ze zich begeeft. Dat mondt uit in een echte jacht waarbij beide reeën dicht achter elkaar draven en galopperen. De bok kucht en kreunt. Hij drijft de geit met zijn neus vlak tegen haar achterhand kriskras doorheen zijn gebied, zowel ’s nachts als overdag. Telkens de geit halt houdt probeert de bok op haar te klimmen. Het is echter pas rond de derde dag dat de geit definitief blijft stilstaan. Het dekken of beslaan duurt slechts enkele seconden.
Na een dag of wat vermindert de wederzijdse belangstelling. De geit keert eventueel terug naar haar kalveren die ze gedurende deze periode alleen gelaten heeft. De bok blijft in zijn territorium verder uitkijken naar een nieuwe gezellin.

Wat er na de bevruchting gebeurt, is merkwaardig. Er volgt een periode van kiemrust. Een viertal maand blijven de vruchtjes onveranderd in de baarmoeder van de reegeit bewaard. Pas rond half december gaan ze zich in de baarmoederwand nestelen om verder te groeien. Dit fenomeen heet uitgestelde innesteling of vertraagde implantatie. Vanaf dat ogenblik verloopt de ontwikkeling van die vruchten heel normaal tot bij de geboorte, ongeveer vijf maanden later.

Het pasgeboren kalf drukt zich: het blijft voor het merendeel van de dag onbeweeglijk en opgerold liggen, goed verscholen tussen hoog gras en struiken. Dankzij het bambi-achtige vlekkenpatroon op de rug is het uitstekend gecamoufleerd. Bovendien blijkt het ook erg weinig geur af te geven zodat vossen en andere predatoren het nauwelijks kunnen vinden.
Zo’n drukreflex duurt 2 à 3 weken. Daarna zal bij gevaar de vluchtreflex gehanteerd worden.
Al na een week nemen de kalfjes het eerste groen op. Na een drietal weken begint het herkauwen. Ze blijven zuigen tot oktober/november. De blekere rugvlekken verdwijnen geleidelijk onder het groeiend zomerhaar en zijn na twee maanden niet meer zichtbaar.

Geweivorming

De waarde die de meeste jagers hechten aan het gewei, zowel bij een levende reebok als naderhand als trofee staat geenszins in verhouding tot de biologische betekenis ervan. Het reegewei is een kampwapen voor het verdrijven (niet doden!) van mannelijke rivalen, evenals ter verdediging tegen aanvallen. Het heeft geen aantrekkingskracht op de reegeiten.
De vorm, de kleur en de sterkte van een gewei kunnen zeer variabel zijn, zowel tussen reebokken onderling als van jaar tot jaar bij eenzelfde bok.
De meest typische vorm is het zesendertype. Een gewei bestaat uit twee stangen van ongeveer 25 centimeter hoog, die elk op een uitwas van het voorhoofdbeen groeien, de rozenstok. Aan elke stang groeien normaal een voor- of oogtak en een achtertak. Het bovenste uiteinde heet middeltak of stangenend. De stangen en soms ook een deel van de takken zijn voorzien van min om meer duidelijke parels.
Een stang kan ook onvertakt zijn, dus enkel op één stangenend uitlopen (spitser of spieser) ofwel op een stangenend plus één andere tak (vierender of gaffelbok). Als de twee stangenenden ongelijk zijn, wordt een reebok betiteld door het aantal enden aan de endenrijkste stang te verdubbelen : een bok met links twee en rechts drie enden is een oneven zesender.
Het aantal enden houdt geen verband met de leeftijd!

Nog geen vergunning?

Jachtexamen.be is de online leeromgeving voor de jacht, de optimale examenvoorbereiding.