Geweivorming
Bij een mannelijk kalf ontstaan rond de tiende levensmaand de rozestokken, de benige uitgroeisels van het voorhoofdsbeen. Deze zullen later de basis vormen voor het eigenlijke gewei. Als het kalf ongeveer 14 maanden is (juni), begint het gewei te groeien. Zoals bij alle hertachtigen is dit beschermd en gevoed door de basthuid.
Dit eerste bastgewei wordt gewoonlijk pas in september geveegd. Het blankgeveegd gewei zal snel en donkere kleur krijgen onder invloed van oxidatie.
Het eerste gewei bestaat meestal uit twee onvertakte spiesen, zonder rozen. Toekomstige kapitaalherten vertonen zeer zelden al een vertakking of zelfs al een aanduiding van kronenvorming. Goede jaarlingspiesers moeten spiesen dragen die minstens even hoog zijn als hun oren, met stompe uiteinden.
De eerste kop wordt in de daaropvolgende lente (mei) afgeworpen waarna het tweede gewei onmiddellijk begint te groeien.
Het tweede gewei wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van rozen en wordt meestal al in augustus geveegd. Het kan nog steeds bestaan uit twee lange spiesen (met rozen) maar meestal is het vertakt tot een gaffel, zes- of achtendergewei. Toekomstherten van de tweede kop kunnen zelfs al aan één of beide stangen een kroon dragen.
De verschillende takken of enden aan een geweistang worden, van onder naar boven, als volgt aangeduid. oogend – ijsend – middelend – kroon(= 3 enden) of gaffel (= 2 enden). Het, niet steeds voorkomende, wolfend maakt deel uit van de kroon.
Het aantal enden geeft niet de minste aanduiding over de leeftijd van een hert !!
Een zeer instructieve film rond het opzetten van een gewei bij het Edelhert. Met o.a. unieke beelden van een hert die een stang verliest, het opzetten van de kop, het vegend, …